Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Afkomst en aantallen van de Eindhovense joden

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Aantallen en afkomst van de Eindhovense joden (1795-1849)

Na de val van de Republiek nam het aantal joodse inwoners in Eindhoven toe.
Volgens de officiële cijfers van 75 personen in 1795 tot 90 in 1810, maar vermoedelijk zijn deze aantallen niet juist1; eerder zagen we immers, dat de stad in 1799 slechts 51 joodse inwoners telde en als we het bevolkingsregister van 1810 bestuderen, dan blijkt daaruit de aanwezigheid van slechts 78 joodse ingezetenen.

In 1808 werd in het Koninkrijk Holland een onderzoek ingesteld naar de bezittingen en inkomsten van de kerkgenootschappen en naar het aantal joodse ingezetenen2. De landdrost van Brabant schreef op 30 juni het stadsbestuur van Eindhoven aan om inlichtingen. Dat informeerde op zijn beurt bij de verschillende kerkelijke gemeenten. De joodse kerkmeesters Aron David en Lasarus Israël lieten op 7 juli weten, 'dad wij zijn 90 silen van de Joodse naasie onder onse kerekgang'. Uit een staatje (van de hand van de stadssecretaris of een van diens klerken) onderaan de brief blijkt dat er van dit aantal 83 mensen in Eindhoven woonden, 5 in Woensel en 2 in Stratum. Over eventuele bezittingen en inkomsten repten zij echter met geen woord.

Eindhoven schijnt met dit laatste geen uitzondering te zijn geweest, want op 9 december schreef de landdrost opnieuw 21 gemeentebesturen aan om wat meer informatie over de joodse gemeenten in Brabant te krijgen. Het antwoord van het Eindhovense stadsbestuur is wat verrassend.
Allereerst werd gevraagd of er in de plaats een joodse gemeente bestond en hierop antwoordde het stadsbestuur bevestigend.
Vervolgens werd gevraagd of er joden tot die gemeente behoorden die elders woonachtig waren en zo ja, in welke plaatsen dat was. Behalve Woensel en Stratum noemde het stadsbestuur hier ook Aarle Beek (=Beek en Donk), Budel en Tongelre.
Uit het antwoord op de volgende vraag blijkt, dat er in Eindhoven 100 joden woonden en in de andere genoemde plaatsen resp. vijf, vier, twee, zes en vijf. Het zal duidelijk zijn, dat het aantal van honderd voor Eindhoven niet heeft geklopt, maar er is geen reden om aan de overige cijfers te twijfelen.
Op de vraag of de gemeente een rabbijn of een andere leraar had, luidde het antwoord, dat die in Den Bosch en in Amsterdam woonde. Op de vraag of de gemeente bezittingen had en op welke wijze in de kosten van de eredienst werd voorzien liet het stadsbestuur weten, dat de joden een kerkje hadden en een kerkhof en dat de kosten bestreden werden uit het kerkgeld waarin elk joods gezin werd aangeslagen.
Tenslotte leren we nog uit de brief, dat er in de genoemde plaatsen geen Hollandse Portugese joden woonden.
Omdat het antwoord was opgesteld nadat het stadsbestuur opnieuw de kerkeraad van de joodse gemeente had geraadpleegd, mogen we aannemen, dat de antwoorden (met uitzondering van het cijfer voor Eindhoven) correct zijn. Als dit vermoeden juist is, vernemen we uit het antwoord voor het eerst, dat de gemeente van Tongelre al in 1808 tot de kerkgang van Eindhoven werd gerekend. Vreemd is daarbij dan wel, dat de begraafplaats in Tongelre niet bij de eigendommen werd vermeld. Was die in die tijd wellicht al niet meer in gebruik?
Verder is het interessant te vernemen, dat de joden in Budel en Beek en Donk ook tot de Eindhovense kerkgang behoorden. We mogen aannemen dat zij, evenmin als de Joden uit Tongelre, elke week naar Eindhoven zijn getrokken voor het vervullen van hun godsdienstplichten. Dat zal dan ook wel de reden zijn, dat zij in de enquête van enkele maanden eerder niet werden genoemd.

In Woensel zouden volgens de officiële cijfers in 1809 acht joden hebben gewoond en in Stratum vier. Als we deze aantallen optellen bij de 78 uit het Eindhovense volkstellingsregister dan is de som gelijk aan het officiële Eindhovense aantal uit 1809. Het lijkt er dan ook op, dat de cijfers uit 1795 en 1809 niet door het stadsbestuur zijn berekend, maar door de joodse gemeente en daardoor niet de Eindhovense joden betreffen, maar die uit Eindhoven, Woensel-en Stratum (in Strijp en Gestel woonden geen joden).
De joden vormden in 1810 nog steeds een duidelijk allochtone groep. Van 16 echtparen was er niet één waarvan zowel de man als de vrouw van groot-Eindhoven geboortig waren. In twee gevallen kwam de man van buiten de huidige gemeente (resp. uit Veghel en Arinswank), in zeven gevallen de vrouw (uit Nassau-Dietz, Duith in het graafschap Bergen, tweemaal Den Haag en driemaal Amsterdam), zes keer beide echtelieden (Zwolle-Dinther, Offenbach-Neustadt, Fetz a/d Ruhr-Horsken bij Gelder, Meyt (Dlnd)-Gustorf a/d Ruhr en in twee gevallen beiden uit het "buitenland"), terwijl in één geval de geboorteplaats van de man niet bekend is en de vrouw van Obermoschel bij Kreuznach geboortig was. Hun 29 kinderen waren echter zonder uitzondering Eindhovenaren van geboorte, wat toch wel op een permanente vestiging van het joodse volksdeel duidt.
Door de groei van de gemeenschap was het kerkgebouw aan de Kerkstraat De Wind langzamerhand te klein geworden. Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 de sjoel bezocht, vertelden de joden hem over hun plan om het gebouw te slopen en door een groter te vervangen. De koning toonde zich royaal en schonk ƒ 500,- aan het bouwfonds3. In 1810 kon het nieuwe gebouw in gebruik worden genomen. Daarmee kwam tegelijk een einde aan het gebruik van het tweede bedehuis op het Stratumseind. De nieuwe synagoge zou dienst doen tot in de jaren zestig. Door de toename van het aantal joden bleek het gebouw toen weer te klein en moest het vervangen worden door de synagoge die veel lezers nog gekend zullen hebben.

Volgens de volkstellingsregisters was het aantal joodse inwoners in 1814 tot 87 gestegen, maar daalde het daarna tot 70 in 1829 en zelfs 65 in 1840, Vervolgens zette opnieuw een stijging in. In 1847 lieten A. Bloemendaal en A.L. Keiser het stadsbestuur weten, dat de joodse gemeente 71 zielen telde en blijkens het volkstellingsregister woonden er einde 1849 opnieuw 78 joden in Eindhoven.
Als geheel was de joodse gemeente van Eindhoven en omgeving sinds 1810 zelfs nog iets gegroeid, want in 1849 woonden in Stratum en Woensel respectievelijk 25 en 10 joden, tegen in totaal slechts 12 in 1810.
Van de oude gemeente in Tongelre restten daarentegen nog slechts twee leden. In totaal telde Noord-Brabant in 1849 1009 Israëlieten, waarvan dus ruim 10% in Eindhoven woonde4.

Omdat de joden hun levenspartner onder geloofsgenoten zochten, kwamen er nog steeds Israëlieten van buiten de stad in Eindhoven wonen,-terwijl anderen naar elders vertrokken. Van de 13 echtparen die in 1840 in Eindhoven woonden was slechts in één geval zowel de man als de vrouw van groot-Eindhoven geboortig. In vier gevallen kwam de man van buiten (uit Dordrecht, Veghel, Geffen en Bergeln in Duitsland), in vijf gevallen de vrouw (uit Dordrecht, Monnikendam, Arnhem, Oirschot en Bergen) en in drie gevallen zowel de man als de vrouw (man respectievelijk vrouw uit Rotterdam en Amsterdam, Rakoniwitz in Polen en Amsterdam, Rotterdam en Veendam). Hun kinderen waren echter voor het overgrote deel in groot-Eindhoven geboren.

Noten:
1. J.A. de Kok, Nederland op de breuklijn Rome-Reformatie, Assen 1964.
2. Administratief Archief Eindhoven, collectie charters en geschiedkundige bescheiden inv. nr. 57-61/24.
3. Nieuw Israëlitisch Weekblad, 20 januari 1933.
4. J.A. de Kok, Nederland op de breuklijn RomeReformatie, Assen 1964.

Jan Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1984, 76 en 100 en 1988, 124