Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Eindhoven volgens Brock

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Eindhoven volgens Brock circa 1825

Gezicht op Eindhoven vanuit de gemeente Gestel. (Afbeelding uit het boekwerk van A.C. Brock)
Gezicht op Eindhoven vanuit het noordoosten. (Afbeelding uit het boekwerk van A.C. Brock)

Gelegen aan het riviertje de Gender, dat oudtyds de Aude of Ende genaamd wierd, en het schynt dat dit stadje, dat men in voorige eeuwen Endhoven noemde, van dit riviertjen zijn naam ontleend heeft.
Dit stadje, van welke naam men oudtyds ook een Meiërysch Adelyke familie aantreffen, ligt ook aan de rivier de Dommel, omtrent zes uuren zuidelyk van ’s Bosch, war mede het gemeenschap houd door den Steenweg; als ook door het, over eenige jaaren, geheel voltrokken werk, van denzelven Steenweg, met Luik. Het ligt drie uuren zuidwestelijk van Helmond; veertien uuren noordwestelijk van van Maastricht; en even zoo ver Noordoostelijk van Antwerpen.

Het is er leevendig wegens de doortogt der postwagens van ’s Bosch op Maastricht, alsmede de vracht en andere karen naar Luikerland, Brabant, enz. en is tevens in een zeer vermaakelyk oord gelegen.
Zie hier nevens twee gezichten van dit stadje: een aan de noordoost zyde, voor het instorten der kerk afgeteekend; en het andere, van de zuidwest zyde, aan de zyde van Gestel, voorstel’d deszelfs tegenwoordigen toestand.
Dit stadje, welk met de laatste volkstelling van 1815, een volksmeenigte van 2310 zielen had; onder 2172 Katholyken, 46 Gereformeerden, 3 Lutheranen en 88 Jooden waren, welkers inwoonërs, eenige ambagtslieden uitgezonderd, zich voor het grootste gedelte, met ijver op den Koophandel toeleggen, die hier ook zeer sterk werd gedreven. Het ligt rondom in zijn grachten, dan deszelfs wallen en Poorten zijn gesloopt. Het bestaat uit eene zeer lange straat, en verscheiden mindere zystraaten, allen zeer fraai en digt betimmerd, gelyk ook het ruime en schoone Marktplein, waaröp, behalven tien Jaarmarkten, alle Dingsdagen een Weekmarkt word gehouden; aan dit Stadjen, in 1232, door Hertog Henrik I. vergund.
Onder de voornaame gebouwen zijn eenigen zeer fraaie huizen, en men legt’er zich ook ernstig op toe, om dezelven van tyd tot tyd te verbeteren; de wy de burgers over het algemeen zeer prachtig zijn, en de eerste modens volgen. In de Regtestraat, die wel een vierde van een uur lang is, ligt regt over een straatjen, dat op het einden van de Markt uitkomt, het Stadhuis, zynde een zeer oud, dog geen zeer fraai gebouw, echter pronkt het met eenen schoonen hoogen en doorlugtigen Tooren, voorzien van eenen grooten knop, en op dezen Tooren is een uurwerk en welklinkend voorspel. Ook ligt aan deze straat de Kerk aan St.Catharina gewyd: zijnde een zeer hoog en groot, doch lomp en zwaar gevaarte; voorzien van eenen zwaaren maar laagen Tooren. Volgens sommigen zou de spits van dezen Tooren, op de 8. Februari 1525, door eenen geweldige storm omgewaaid zijn; dan volgens anderen, is de Spits by de beleeering dezer Stad weggeschooten: de Tooren is thans met eene zeer laage kap gedekt.
Deeze Parochie kerk werd ten jaaren 1399, tot eene Collegiale kerk verheven door den Luikschen Bisschop Jan van Beijeren, op verzoek van Willem van Milenberg, heer van Eindhoven, van Zevenborn en van Kranendonk, en Patroon der genoemde kerk, en’ er wierd toen een Kapittel van negen Canonniken, waaronder een Deken, aangesteld. Dit Kapittel werd ook begiftigt door de hertogin Joänna.
De begeeving der prebende, meent men dat aan de Heer dezer Stad behoord hebben; en zijn zedert dat de Algemeene Staaten het gezag over de Meiery gevoerd hebben, altyd en tot nog toe aan Protestanten Heeren vergund en gegeven geweest; niet tegen staande het Capittel, na de verovering van ’s Hertogenbosch, het stooren van de Catholijken Godsdienst, en het aanslaan van allen de Kerkelyke goederen in de Meiery van ’s Bosch, vernietigt is geworden. In dit Kapittel waren ingelijfd geweest, de thienden en andere Kerkelyke goederen te Maarheeze; voor het Dekenschap de thienden en inkoomen van Woensel; ook behoorden ook de kerk van Tongelre tot dit Collegie, wier Pastoor, de prebende van Cantor des Capittels genoot; als zynde Kanonnik Voorzanger van hetzelver Collegie.
Gemelde Collegiale Kerk, welke in 1566, door de Beeldenstormers deerlyk werd geschonden, wilde de Algemeene Staaten ten jaaren 1633 voor den Protestantschen- of Landsgodsdienst inneemen, deswegens schikten zy, sekeren predikant Joännes van der Hagen genaamd, naar Eindhoven af, om aldaar als predicant te ageeren, dan door de Spansche party, die toen tertyd nog sterk genoeg was om zulks te verhinderen, werd dezen genoodzaakt op het Kasteel of Slot te wyken, alwaar hy zich ook gestaadig heeft opgehouden, tot het jaar 1648, als wanneer Willem II, Prins van Oranje door Missive van 15 Juni, den Drost van zijne Heerlijkheden Kranendonk en Eindhoven gelaste , “om terstond de Kerk te Eindhoven te doen zuiveren en reinigen van alle vestiguten, die in dezelven uit den Pausdomme nog mogen wezen, als van Altaren en al het genen daarvan dependeerd, zonder daarvan eenige memorie te laaten, en onzen Predikant aldaar van de waare Christelijke Gereformeerde Religie, in dezelven Kerk doen introduceeren, en in zijne bedieninge mentineeren en de hand bieden na behooren”.
Hier mede werd deze Kerk (welke benevens alle anderen in de Meiery, uit last der Algemeene Staaten, zedert 1636 waren geslooten gehouden) geöpend en voor den Godsdienst van den Staat ingericht, welke er ook gestadig bleef geöeffend worden tot het jaar 1795, toen de Franschen er een bakkery, voor hunne legers in aanlegde; zij braken eenige Pijlaaren weg, om hunne bakövens des te behoorlijker te kunnen plaatzen; hierdoor stortte de muur tusschen her Ruim en het Choor in. De dus verwoestte Kerk, in het vervolg door de Catholijken wettig genaast zijnde, is van hun weder hersteld, en wordt zederd de 2. Maart 1810 voor hunnen gosdienstöeffening gebruikt. Bij deze kerk ligt een klein Kerkjen, voorzien van een klijn Toorentjen, voor de Jooden, van ’s Lands wegen gebouwd, gelijk ook in 1812, door het Gouvernement een fraaij Kerkjen, aan de Achterstraat, voor de Protestanten werd aangelegd, welke ook met een Toorentjen pronkt.
Er bestaan ook een Latijnsche en een fransche School; ook eenige goede Fabrieken, onder die eene aanmerkelijke Hoede fabriek, en Catoendrukkery. Er wordt ook zeer goed Bier gebrouwen; en ook wordt hier Dingsdags, de weekelijksche prijs der graanen en booter voor een groot gedeelte de Meiery gereegeld.
Eindhoven is al vroeg eene Heerlijkheid geweest, die, Hooge, Laage en Middelbaaren Jurisdictie oeffend, en van den Hertog van Brabant, daar na, van den Raad van Brabant in ’s Gravenhage, benevens de Baronnie van Kranendonk en de Heerlijkheid Woensel, afhangende was. Derzelver Heerlijkheid heeft dezelve Bezitters met Kranendonk, het zij als eene onderhoorigheid van deze Baronnie, het zij als eene afzonderlike Heerlijkheid, gehad; zij ging uit het Adelijk Huis van van Millenberg, door koop in dat der Edelen van Schoonvorst; vervolgende weder door koop, in 1460, aan het Graaflijk Huis van Hoorne; in 1482, bij overdragd aan die van Egmond, Heeren van Ysselstein, en Graven van Buuren, en eindelijk bracht Anna van Egmond, erfdochter van Maximiliaan, Graaf van Buuren, dezelve ten Huwelijk over, aan Wilm van Nassauw Prins van Oranje, en Grondlegger van den Hollandschen Volkstaat, welkers Nakoomelingen gestadig er de Bezitters van zijn gebleven.

Afbeelding uit het boekwerk van A.C. Brock

Dit Stadjen was al vroeg met muuren en grachten versterkt, want in den Giftbrief van Hertog Henrik I, in het jaar 1232, waarin Eindhoven Stadsgerechtigheden verkreeg, komt het reeds voor als eene Bemuurde Plaats, wordende toen reeds volgens den schryftrant in die tijden Opidum, en deszelfs Inwoonërs Burgenses genoemd. Het ontving daarbij dezelfde vrijheid, als: opidum de Busco, dat is: de stad ’s Hertogenbosch. De Hertog van Gelder meende, in 1397, Eindhoven in te neemen, maar dit mislukte.
- In 1543, werd dit Stadjen door Maarten van Rossum ingenoomen, geplunderd, en de geheele Bezetting over de kling gejaagd.
-. In 1552 werdt het door de vlammen vernield, doch met behulp van de Graaf van Buuren, Heer van dit Stadjen, die ter opbouwing den derden penning gaf, werdt het weder hersteld.
- In 1581, werdt Eindhoven door het Staatsche krijgsvolk ingenoomen, doch wierd nog ten zelfde jaare, in de maand October, door de Spanjaarden weder hernoomen.
- Het werd, in 1583, door eenen hoop Franschen, onder aanvoering van den Heere van Bonnivet, errast en voor de Staatsen ingenoomen; doch drie maanden daarna, werd het weder door den Graaf van Mansfeld en door Claude de Barlaymont, Heer van Haultepenne, voor den Koning van Spanjen heröverd; dewijl de bezetting door hongersnood gedrongen, hetzelven moest overgeeven; Zij trok echter met alle krijgsëer den 23 April dezes jaars uit Eindhoven. De vestingwerken door deze herhaalde beleegeringen veel geleden hebbende werden daarop door de Spanjaarden geslecht, en dit Stadjen werd tot een open Vlek gemaakt; echter bleef er het Slot of Kasteel nog in wezen. - In 1604 werd Eindhoven door de muitende Spanjaarden deerlijk uitgeplunderd.
- In 1629 trok eenig Krijgsvolk van de Prins, die ’s Hertogenbosch beleegerde, naar Eindhoven, en nam het Slot of Kasteel aldaar in; hetzelve Slot schijnt na de Munstersche Vrede, ook mede gesloopt te zijn, en men geeft voor dat hetzelven lag op den hoek der Vest, aan de zijde der dreef die naar het Klooster op de Haage gaat; welker plekjen men thans nog het Kasteelplein noemd, en alwaar men wil dat onder den grond de grondslagen nog zoude worden gevonden.
- In 1702, sloeg een Fransch leger zich in, of bij Eindhoven neder.
- In 1747, eischten de Franschen van dit Stadjen vierduizend rations hooi, ieder van vijftien ponden, en een gelijk getal rations haver, onder bedreiging van uitpanding volgens krijgsgebruik, weshalven ook aan gemelden eisch voldaan werdt.
- De orkaan van 9 November 1800, bragt dit stadjen groote schaden toe.
In Eindhoven, welk buiten zijne Vesten, aan de zijde van Gestel nog eenige huizen heeft, en aan de kant van Straathem zijn gebied tot aan de Dommel uitstrekt, is gebooren Godschalk Rosemont Docktoor in de Godsgeleerdheid en hoogleeräar te Leuven.

Nota bene

De bovenstaande beschrijving van Adriaan Brock is afkomstig uit het boek: De stad en Meyerij van ’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede afdeeling. Bevattende eene geographische, historische en chronologische beschouwing van de steden, dorpen, vlekken, heerlykheden, gehuchten en voornaamste buurtschappen der Meiery. Streekarchivariaat “Langs Dommel en Aa” gaf het in 1978 in boekvorm uit en plaatste daarin onder meer de volgende verantwoording.

Dank zij de duidelijke schrijfwijze van Adriaan Brock, koster van Sint-Oedenrode, die leefde van 1775 tot 1834 kan thans zijn manuscript over de geschiedenis van de meierij, in originele vorm worden gedrukt. …..

Zijn geschiedschrijving wordt echter niet wetenschappelijk verantwoord geacht. In 1920 schreef de rijksarchivaris van Noord-Brabant, J.P.W.A. Smit, in de inleiding van de inventaris van Sint-Oedenrode door Mr. A.R.M. Mommers, het volgende over de door Brock samengestelde geschiedenis van Sint-Oedenrode: " Als geschiedschrijver van St.Oedenrode heeft Mr. A.R.M. Mommers, afgezien van kleinere bijdragen, een voorganger in den persoon van Adriaan Brock, op 26 augustus 1775 als zoon van Cornelius Brockx te St. Oedenrode geboren, die zoals hij zelf zegt, "door prijslijke nieuwschiegigheid aangezet " het plaatselijk archief geheel doorwerkte en in 1815 de lotgevallen der vrijheid daaruit afschreef, welk handschrift nadien nog tweemaal door hem is herzien. " Verderop vervolgt hij : " Met voordeel heeft Mr. Mommers dit geraadpleegd, voornamelijk wegens de vele stukken die Brock gekend heeft en die inmiddels verdwenen zijn, maar daarom is het tegenwoordige werk nog geen herhaling van het vroegere geworden. Brock immers, die een waarheidlievend, maar weinig ontwikkeld man was - hij stierf op 7 mei 1834 als koster der St. Martinuskerk - heeft eenige bronnen niet gekend en andere slecht beoordeeld". …..

Wat Brock schrijft over zijn tijd, de jaren rond 1825, moet in ieder geval worden geacht verantwoord te zijn. Beschrijvingen over vroegere tijden mogen dan misschien niet altijd waarheidsgetrouw zijn, ze bevatten toch tal van aanwijzingen die bij het geschiedenisonderzoek van nut zijn.