Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Reglement der joodse gemeente tot handhaving van de rust en orde in hun "kerkhuijsingen"

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Reglement der joodse gemeente tot handhaving van de rust en orde in hun "kerkhuijsingen"

De joodse gemeente in Eindhoven nam in 1784 een schoolmeester, voorlezer en slachter in dienst. Deze functionaris moest de stad na twee jaar weer verlaten. Het lijkt erop, dat de gemeente daarna lange tijd op eigen kracht heeft gefunctioneerd, want pas in 1801 lezen we over een nieuwe betaalde kracht. Jacob Samson trad toen als rabbijn in dienst van de joodse gemeenten in de stad en meierij van Den Bosch.
Hij werd als zodanig aangesteld door Hertog Simon uit Den Bosch, Levij Hertog uit Tilburg en Moses Salomon uit Eindhoven, die optraden als parnassijns (hoofden) van de joden binnen de stad en de meierij. De nieuwe rabbijn kreeg een jaarsalaris van ƒ 300,- toegezegd. We zijn hiervan op de hoogte, omdat er ook deze keer problemen rezen over de betaling van de som. In 1803 liet de rabbijn in een verzoekschrift aan de Eindhovense schepenbank weten, dat de parnassijns "onder allerlij frivoole uytvluchten volstreckt wijgeragtig" waren hem het overeengekomen salaris te betalen. Omdat zij onder verschillende schepenbanken woonachtig waren, was de rabbijn gedwongen zijn recht te halen bij het departementaal gerechtshof in Den Bosch. Omdat hij onvermogend was, kon hij de kosten van de procedure niet betalen en daarom verzocht hij de Eindhovense schepenen om brieven van voorschrijving aan het gerechtshof, om te bereiken dat hij pro-deo zou kunnen procederen. De schepenbank stond dit verzoek toe. Hoe de zaak zich verder heeft ontwikkeld is in Eindhoven niet meer na te gaan, daarvoor is een onderzoek in het Bossche archief nodig.1

Enkele maanden na het verzoekschrift van de rabbijn besloot de joodse gemeente een reglement op te stellen, dat zou moeten dienen tot handhaving van de rust en orde in hun "kerkhuysingen". De meervoudsvorm duidt erop, dat er sprake is van meer dan een gebouw.2 Waarom het reglement nodig werd geacht, is een onbeantwoorde vraag. Hadden de problemen rond de rabbijn tot ruzies binnen de gemeenschap geleid? Het zou dan niet de eerste keer zijn dat onderlinge onenigheden binnen de synagoge werden uitgevochten.
Uit 1801 is een akte bewaard waarin Coenraad Herwegh als "oppasser in de joodsche synagoge" en zijn zoon verklaarden, dat op 27 maart van dat jaar Moses Hertog, terwijl hij op de bank stond naast de tafel waar de boeken van Moses op lagen, boosaardig was aangevallen door Jacob Abraham, die hem met een houten kandelaar met koperen beslag op zijn hoofd had geslagen. Ten overvloede verklaarde het tweetal nog, dat zij meermalen vreemde en andere joden rustig en vredig op die plaats hadden zien staan, en dat Moses Hertog nooit op een verboden plaats of op de ark had gestaan.3

Het reglement telde 7 artikelen.4
Er zouden voortaan 2 kerkmeesters zijn en 3 opzienders.
Tot kerkmeesters werden aangesteld Salomon Heijman en Aron David, tot opzienders Moses Salomon, Lasarus Israël en Lasarus Philip.
De kerkmeesters werden belast van de administratie van de inkomsten en uitgaven. Tot de laatste behoorden die tot onderhoud van de kerk, de voorzanger en de armen. Zonder toestemming van de opzienders mochten de kerkmeesters geen reparaties laten uitvoeren die meer kostten dan ƒ 10,-. Een van de kerkmeesters hield de boeken bij, maar de andere was medeverantwoordelijk.
Eens per jaar werden de boeken door de opzienders gecontroleerd.

De kerkmeesters en opzienders sloegen samen het totaalbedrag aan uitgaven om over de gemeenteleden. De leden mochten niet in beroep gaan, als zij het niet eens waren met het bedrag waarvoor ze werden aangeslagen.
De kerkmeesters en opzienders moesten alle onenigheden weren die zich in de kerk mochten voordoen, zij moesten de orde handhaven en ieder die "actie, questie, gekijf of verschil" zocht straffen met een geldboete van, de eerste keer één Hollandse rijksdaalder, de tweede maal twee Hollandse rijksdaalders. Rustverstoorders en muitzuchtigen moesten na voorgaande vermaning uit de kerk worden gezet; desnoods mocht daarvoor de hulp van het gerecht worden ingeroepen.
Alle vergaderingen die de kerk betroffen, moesten in de kerk worden gehouden.
Nieuwe kerkmeesters dienden te worden gekozen met meerderheid van stemmen. Als de stemmen zouden staken, dan moest het lot beslissen. Aftredende kerkmeesters waren desgewenst opnieuw verkiesbaar. Als een verkozene zijn benoeming weigerde te aanvaarden, moest opnieuw worden gestemd.

Het reglement werd door de notaris vastgelegd. Zestien leden van de joodse gemeente waren daarbij aanwezig, dertien uit Eindhoven, twee uit Woensel en één uit Stratum. Allen ondertekenden zij de akte, al dan niet met Hebreeuwse letters.

Noten:
1 RHCe R.A. Eindhoven, inv.nr. PdL 2027.
2 Dit zou dan een bevestiging zijn van de mededeling in het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 20 januari 1933, waarin nog een particulier bedehuis op de hoek van het Stratumseind wordt genoemd.
3 RHCe, N. 1291, nr 139.
4 RHCe, N. 1292, nr 72.

Jan Spoorenberg
In: ’t Gruun Buuksek 1983,88