Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De Knip, Kateknip, de Emmasingel

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Prehistorie van de Eindhovense Emmasingel; Kateknip is van Katte-klei

Als vroegere naam voor de Emmasingel in Eindhoven is bekend gebleven het toponiem "De Knip" of "Kateknip". Een aanduiding die niet alleen in de volksmond bekendheid genoot, maar tot in het laatste decennium van de vorige eeuw ook in officiële stukken werd gebezigd. Oorspronkelijk was het overigens de naam voor een ter plaatse gelegen langgerekt bleekveld parallel aan de Stadsvest en eigendom van de gemeente (zie situatieschets uit 1860).

De plattegrond geeft de situatie weer uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Gestippeld zijn aangegeven de hooi landen en bleekvelden In het dal van de Gender, die toebehoren aan particulieren. De pijl wijst naar de gemeentebleek "De Kateknip". Ter oriëntatie Is met een zwarte stip de plek gemarkeerd waar In 1891 PhIlIps met de prokuktie van gloeilampen startte. (Afbeelding overgenomen uit 't Gruun Buukske 1993)

De eerste aanzetten voor een weg aldaar dateren van 1879. Toen kreeg bukskinfabrikant Schröder, gevestigd op de plaats waar in 1891 Philips begon, van de gemeente vergunning om een ijzeren brug over de stadsgracht te leggen1.
Deze brug verbond de fabriek met de gemeentebleek, de eigenlijke Knip, die Schröder met zand en daarna met sintels of steengruis mocht ophogen teneinde op die wijze een (achter)uitgang voor zijn fabriek te realiseren. Toen twee jaar later in de onmiddellijke nabijheid begonnen werd met de aanleg van de Willemstraat, een nieuwe verbinding van Eindhoven met Strijp, werden voor het eerst plannen gemaakt voor een doorgaande weg over De Knip.
Daar zou echter ruim vijftien jaar overheen gaan. Allesbehalve verwonderlijk, want een weg over De Knip zou nogal wat gaan kosten. Niet alleen moest een brug worden geslagen over de Gender, ook de slikachtige grondstructuur en de daarmee samenhangende ruimtelijke siutuatie gaven te voorziene problemen. De Knip was laaggelegen in het brede beekdal van de Gender, nabij de plaats waar het riviertje in de stadsvest uitmondde.
Het was een verrassing te stuiten op een naamsverklaring voor De Kateknip, waarin al deze vroegere karakteristieken van het gebied tot uiting komen.

Waar ik het gelezen heb, weet ik niet, maar ergens werd al eens een verklaring gegeven voor de naam Kateknip. Er zou een Kaat gewoond hebben, die de randen voor de hoeden knipte. Een allesbehalve bevredigende verklaring. Maar wie wist een betere?
"Kijk nou eens gewoon in het woordenboek", zei mijn collega2. Omdat ik geen directe aanstalten maakte, kwam hij even later aanzeulen met de lijvige delen 7 (1e en 2e stuk) van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) uit respectievelijk 1926 en 1941. En hij sloeg die boekdelen open op "knip" en op "katteklei".
Als betekenis nummer 9 voor "knip" wordt in het WNT gegeven: "Benaming voor een bepaald soort onvruchtbare en weinig water doorlatende ijzerhoudende kleigrond". Gewezen werd op een onderzoeksverslag naar landbouwgronden in 1886 (uitgevoerd in Baarderadeel) waarover werd gerapporteerd "dat men somtijds bij boring alleen rode knip vond, maar dat in vele gevallen de rode knip overging in blauwe knip". Soms ook lag de humuslaag onmiddellijk op de blauwe knip.
In het Groningse Westerkwartier werd juist de ijzerhoudende laag op zo'n 10 è 15 cm onder het oppervlak door de landlieden "knip" genoemd.

In overeenstemming met dit laatste is een opgevoerd citaat uit Versl. Landb. 1917 waar werd geschreven: "Op de landerijen waarin knip zit, vormen kweek, vlotgras, geknikte vossestaart en piekgras voorname bestanddelen van de vegetatie."
Aanvullingen leveren de samengestelde woorden "knipaarde" en "knipgrond" die het WNT eveneens belicht aan de hand van de hiernavolgende citaten uit oude bronnen: "In de kleijgronden willen eiken geenzints aarten, ten zij die hoog en droog leggen, en niet al te taai, maar gebrooken en bros zijn, en ook in diepte geen kwaade stoffen, als oer, knipaarde of katteklei hebben."
En tenslotte "Op de veenlaag rust eene grondsoort, die in deze streken bekend is onder den naam van knipgrond en een kleiachtige hoedanigheid heeft (1886, Haskerland)."

De verklaringen voor "katteklei" in het Woordenboek der Nederlandsche Taal" maken vervolgens een verklaring voor het Eindhovense toponiem De Kateknip meer dan aannemelijk. Gewezen wordt hier naar omschrijvingen als van: "een goedje dat sterk kleeft en ook bij zomerwarmte zacht blijft" en meer algemeen "de benaming voor eene weinig vruchtbare zeer samenhangende kleisoort met witte pijlen doorschoten; een zeer moeilijk te verwerken (slechte) grondsoort".

Na enig zoekwerk blijkt dus de (betere) toponiemverklaring voor De Knip en Kateknip gewoon te vinden in het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Een verklaring die bovendien van betekenis is voor de ontstaans- en nederzettingsgeschiedenis van de stad.

Noten:
1. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), Gemeentearchief Eindhoven, raadsnotulen september-oktober 1879.
2. Ben van Gansewinkel en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, D1. 7 1e stuk (1926) p. 1863-1865 en Dl. 7 2e stuk (1941) p. 4680-4681.

Ad Otten
in: ’t Gruun Buukske 1993-147