Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De Burgh van 1578 tot 1912
Huize De Burgh van 1578 tot 1912
Als Willem Hanegreeff circa 1565 aan de pest overlijdt, worden zijn twee dochters Jenneke en Margriet uiteindelijk via een vonnis van de Raad van Brabant in 1569 eigenaressen van hoeve Ter Hagen, ook genoemd De Burgh.
Margriet is ingetreden in het St.Geertruiklooster in ’s-Hertogenbosch en Jenneke verkoopt het leengoed ter Hagen dan in 1578 aan Catharina van Strijp, de vrouw van Willem van Taterbeeck.
Willem is overleden in 1585; in 1589 moet de weduwe wegens schulden onder andere een hoeve in Stratum worden verkocht.
Mathijs van Taterbeeck wordt dan namens zijn moeder met het goed Ter Hagen beleend. Na enige onduidelijkheden wordt hem in 1624 bij decreet van de Raad van Brabant het Borchsken toegewezen. Mathijs sterft in 1625. Zijn weduwe laat daarna op het landgoed een tweede hoeve bouwen. Daarop staan dan dus naast Het Borchsken de hoeven Ter Hagen en de nieuwe hoeve ten westen van het Borchsken.
In 1651, zes jaar na het overlijden van de weduwe, worden de kinderen van de familie Van Taterbeeck de formele eigenaren van het landgoed. De eerste is zoon Everardo Mathijsz. van Taterbeeck, daarna diens zoon Guilliermo Ferdinando de Taterbeeck, getrouwd met een Spaanse. Guilliermo is tot op zekere hoogte bekend geworden als uitvinder. Financieel is hij daar echter nooit beter van geworden.
Guilliermo overlijdt in 1717. Zijn zoon, kapitein Karel Mathias van Taterbeeck doet echter afstand van het leengoed, reden om het in 1718 publiekelijk te laten verkopen.
Burgemeester en koopman Gerard van de Renne wordt dan voor ƒ 2.300,- eigenaar van de volgende goederen: “alle huizingen (waaronder het Borchsken), hoven, wei- en zaailanden, zowel leen- als allodiale goederen, groot 90 lopenzaad, waaronder 30 lopenzaad leengoed”. Totaal dus circa 19 ha. , waaronder 6,5 ha. leengoed.
Rond 1750 verkoopt de weduwe Van der Renne, Elisabeth van Rijsingen, wegens geldgebrek verschillende delen van haar landgoed. Via via wordt Johannes Bartholomeus Molemakers eigenaar van een perceel met de naam De Schalkacker. Daarna koopt deze in 1750 het hele landgoed aan voor een prijs van ƒ 3.615,-. Elisabeth is dan inmiddels failliet. Advocaat Molemakers zelf gaat daarna op De Burgh wonen.
Als Molemakers zijn bezit een aantal jaren later verkoopt, is de totale prijs beduidend hoger dan de oorspronkelijke aankoopprijs. Hieruit mag onder voorbehoud worden geconcludeerd dat Molemakers de hoeve heeft laten verbouwen, mogelijk zelfs heeft laten vernieuwen. Een publicatie in de “Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden” uit 1751, door Isaac Tirion, spreekt van: een nieuwelijks gemaakt Heerenhuis”. Een advertentie uit 1771 spreekt van “een zeer aanzienelijke voor eenige Jaren geboude Commode (=gerieflijke) Heere Huysinge genaamd Den Burgh”.
Inmiddels heeft een zekere luitenant Emanuel Sturler het huis in 1765 gekocht voor ƒ 8.000,-.Sturler behoorde tot een Zwitserse regiment, dat met goedkeuring van de regering in deze contreien gelegerd was.
Mr. François Beeldsnijder is Amsterdammer en als militair in Brabant werkzaam. In 1776 koopt hij het landgoed met de akkers aan voor ƒ 8.092,10.
Na ruim 10 jaar eigenaar te zijn geweest verkoopt Beeldsnijder het landgoed in 1790/1792 voor ƒ 11.280,- aan Willem van Lelyveld van Cingelshouck]]. Het geheel wordt dan omschreven als “De Burgh, het oude herenhuis met de vier schoorstenen”. Willem is ontvanger van de verpondingen en vermogensbelastingen in het Kwartier Kempenland. Vijf en twintig jaar later heeft hij de officiële titel van rijksontvanger der directe belastingen te Eindhoven en omstreken. Van Lelyveld van Cingelshouck gebruikt zijn huis De Burgh niet uitsluitend als woonhuis, maar ook als kantoor voor de inning van de belastingen. Bovendien gebruikt hij een van de gebouwen op zijn landgoed als katoendrukkerij. Die katoendrukkerij is in 1803 verplaatst naar de neerhuizing van het klooster Mariënhage in Woensel.
In 1839 verkopen de kinderen Van Lelyveld van Cingelshouck (Willem en zijn vrouw hebben in totaal 24 kinderen gehad) aan Catharina van Rekum, de weduwe van Hendrik van Rekum. De “buitenplaats” wordt dan omschreven als: “een herenhuis met gebouwen, tuinen, boerderijen en vele landerijen en heigrond”.
Het landgoed blijft dan jarenlang in bezit van de familie Van Rekum. Een zoon van Willem van Rekum is tot 1868 burgemeester van Stratum geweest. Diens zus Johanna Maria wilde het landgoed verkopen en heeft in 1901 alvast de inboedel verkocht. Zij overleed in 1904 in het (nagenoeg lege?) huis De Burgh.
Daarvoor had zij haar nicht Catharina van Rossen gemachtigd om de verkoop verder af te werken. Dat is uiteindelijk in 1904 gelukt.
Nieuwe eigenaar wordt advocaat Norbertus Cornelius Maria Smits van Oyen (1863-1945), die De Burgh in 1904 aankoopt. Norbertus is een telg uit de familie van textielondernemers in Eindhoven. Zijn vader (Johannes Theodorus) was burgemeester van Eindhoven van 1853 tot 1885, zijn broer Josephus Theodorus Maria Smits van Oyen was vanaf 1885 burgemeester van Eindhoven.
Norbertus geeft in 1911 opdracht aan de vermaarde architect Jos Kuypers (een zoon van de beroemde Pierre Kuypers), om een nieuw buitenhuis te bouwen “met vijf schoorstenen”.
Als tuinarchitect is Jules Buyssens aangetrokken.
Jos Hüsken 2015
artikel ontleend aan het boek: De Burgh van Barmhartigheid, M. de Louw, Eindhoven 2012