Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Natuurhistorische vereniging

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een oude Eindhovense afdeling van de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging

De Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging is in 1901 in Amsterdam opgericht. Ze stelt zich tot doel kennis van de natuur te verbreiden en mee te werken aan de bescherming van natuur en landschap. De vereniging heeft over het land verspreid 54 afdelingen, waarvan er ook een in Eindhoven is gevestigd.
Die Eindhovense afdeling geeft het blad De Venkraai uit. Daarin was te lezen, dat de Eindhovense afdeling in 1990 haar 45e verjaardag hoopte te vieren. Bij toeval kwam een artikeltje uit een editie van het Eindhovens Dagblad uit de jaren twintig boven tafel. Daarin werd al geschreven over de Eindhovense afdeling van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging. Al spoedig bleek, dat er inderdaad al eerder een Eindhovense afdeling heeft bestaan, maar niemand kon zich die afdeling mee herinneren. Alle reden dus om wat meer over die club te weten te komen en die vroege Eindhovense natuurliefhebbers hier eens in de schijnwerpers te plaatsen.

Logo uit het tijdschrift van de Vereniging. (uit 't Gruun Buukske 1990)

Oprichting en bestuur

De afdeling bleek te dateren van 1924. Dat betekent niet, dat er voor die tijd geen actieve natuurliefhebbers waren die er met hun botaniseertrommel op uit trokken. Integendeel, vast staat, dat er voor de oprichting door verschillende mensen al betrekkelijk veel werd gebotaniseerd. Maar in die periode gebeurde dat blijkbaar nog zonder enige onderlinge samenwerking.
Het is niet duidelijk wie het initiatief heeft genomen om in Eindhoven een afdeling van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging op te richten, maar het lijkt erop dat dit H. Peusens is geweest. In augustus 1923 was deze onderwijsman van Apeldoorn naar Eindhoven verhuisd, dus ruim een half jaar voor de oprichtingsvergadering. We weten dat hij in zijn oude woonplaats .een actief N.N.V.-er was geweest, zo actief zelfs dat zijn vroegere afdeling in februari 1924 besloot hem daarvoor alsnog met een erelidmaatschap te eren. Is het dan niet vanzelfsprekend dat deze natuurliefhebber na zijn verhuizing direct aan de slag is gegaan om ook hier een afdeling op te richten? Weliswaar zou hij in het bestuur aanvankelijk een ondergeschikte plaats krijgen toebedeeld, maar dat is niet zo vreemd voor iemand die nog maar zo kort in Eindhoven woonde. Hij zou echter nog datzelfde jaar tot voorzitter worden gekozen, een teken dat de Eindhovenaren zijn capaciteiten snel waren gaan waarderen.
We zullen wel nooit meer te weten komen of mijn vermoeden juist is, of dat toch een ander dan Peusens het initiatief heeft genomen. Wel staat vast, dat in de eerste helft van maart 1924 een twintigtal dames en heren bij elkaar kwamen om eens te praten over de oprichting van een Eindhovense afdeling. Zij werden het spoedig eens en kozen een voorlopig bestuur dat uit vier personen bestond en tot taak kreeg de plannen verder uit te werken. Tijdens de eerstvolgende vergadering enkele weken later werd de afdeling officieel opgericht en werden de vier tijdelijke bestuurders samen met nog een vijfde man in een definitief bestuur gekozen. Dat bestuur bestond toen uit voorzitter J.F. Clerx, vicevoorzitter J.Th.M. Smelt, Ie secretaris A.W. ten Raa, 2e secretaris H. Peusens en penningmeester J.J. Piet.
De voorzitter was in 1861 in Breda geboren en was inspecteur bij het lager onderwijs. Hij was bepaald geen nieuwkomer, want toen in 1921 in Breda een grote natuurhistorische tentoonstelling werd gehouden, maakte Clerx al deel uit van het ere-comité. De vice-voorzitter was in 1873 in Gouda geboren en was opzichter bij Rijkswaterstaat (zijn zoon zou later directeur worden van de glasfabriek van Philips; ook die was een enthousiast natuurliefhebber) . De Ie secretaris was in 1902 in Olst ter wereld gekomen en was onderwijzer van zijn vak, de 2e secretaris was in 1885 in Doesburg geboren en was onderwijzer aan de normaalschool (zo'n instelling heet tegenwoordig Pedagogische Academie) en de penningmeester tenslotte was in 1891 in Amsterdam ter wereld gekomen en was laborant van beroep.
Al na enkele maanden verhuisde de voorzitter naar elders. Hij werd opgevolgd door Peusens, terwijl G. Tieken Peusens opvolgde in het secretariaat. Tieken was in 1878 in Eindhoven geboren en verdiende de kost als kantoorbediende. De veranderingen in het bestuur zouden niet de enige blijven.
Tijdens de jaarvergadering van 1925 volgde J.A. van Gessel Piet op als penningmeester. Van Gessel was in 1902 in Valkenswaard geboren en werkte als assistent op de glasfabriek. In november trok de nieuwe voorzitter zich terug; hij werd opgevolgd door B.J. Winkelman. Deze was in 1875 in Vlissingen geboren en was houtvester bij Staatsboschbeheer. Tegelijk kwam K. Gooien het bestuur versterken; deze was in 1894 in Oss geboren en werkte als bouwkundig tekenaar bij Philips. Een maand later werd J. Smit penningmeester en J.A.M. van Moll secretaris. Wie Smit is geweest is nog niet te achterhalen. Van Moll was in 1904 in Eindhoven geboren en was scheikundige van professie.

De Nuenenseweg bij kasteel Eckart. (archief Hüsken)

De activiteiten

De vereniging ging meteen actief van start met lezingen en excursies. Vermoedelijk is al in april de bekende Amsterdamse Artismedewerker Portielje een lezing komen houden. De volgende maand volgde een excursie in de buurt van de IJzeren Man en Eckart onder leiding van J. Piet (van wie gezegd werd dat hij de Eindhovense flora kende als weinigen). De jonge afdeling telde toen al 32 leden.
Op 21 mei werd een bezoek gebracht aan Leende. Tien dagen later kwam de landelijke voorzitter naar Eindhoven om er een lezing te houden. Dat was een drukke dag. 's Middags werd allereerst onder leiding van J. Piet een excursie gemaakt in de buurt van Gennep. Daarna trok het gezelschap naar de Philipsschool, waar enkele leden voor die gelegenheid een tentoonstelling hadden ingericht van een tachtigtal planten die in Eindhoven en omgeving voorkwamen. Daar hield de voorzitter zijn lezing, of beter: lezingen, want Van Burkom hield drie verschillende causerieën. Later in het jaar zouden nog vier vergaderingen volgen en hoogst waarschijnlijk ook nog een nachtelijke excursie langs het Eindhovens Kanaal.

Ook het tweede jaar was de afdeling actief en werd zelfs een najaarstentoonstelling ingericht in het gebouw van Apollo's Lust aan de Vestdijk. Daar waren onder meer bloemen, planten, paddenstoelen, vogels en vlinders te bewonderen. Van de bijzondere inzenders noem ik hier Staatsboschbeheer, dat een collectie zeldzame boomafwijkingen en beschadigingen toonde, waaronder heksenbezems op denne- en berkehout. Behalve de tentoonstelling werden er in 1925 nog tenminste vijf vergaderingen gehouden.
Het jaar 1926 lijkt alles geslagen te hebben, zoveel activiteiten waren er, nl. zes vergaderingen en zeven excursies. In januari sprak Van Moll over een nog steeds actueel onderwerp: de noodlottige gevolgen die het op zee uitpompen van stookolie voor de vogels heeft! Buiten de genoemde activiteiten werkte de afdeling nog mee aan een tentoonstelling van de Nederlandsche Jeugdbond van Natuurstudie in de gymnastiekzaal van de Gemeentelijke H.B.S.
In 1927 lijkt het er wat rustiger aan te zijn toegegaan. We weten dat in februari nog een bijeenkomst is georganiseerd waarop de jaarvergadering werd gehouden. Bij die gelegenheid hield een van de leden een lezing over de zandverstuivingen in Kootwijk. Dat najaar zou er volgens een krantebericht door de afdeling nog een paddenstoelententoonstelling zijn georganiseerd in de Gemeentelijke H.B.S., maar het is ook mogelijk dat de Nederlandsche Jeugdbond niet opnieuw de organisator is geweest en de Vereeniging alleen heeft geassisteerd.

Het einde van de afdeling
Daarna is er niets meer over afdelings-activiteiten bekend. In 1928 schreef het hoofdbestuur in haar jaarverslag over 1927, dat het uit Eindhoven noch een ledenlijst, noch een overzicht van activiteiten had ontvangen. Toch bestond de afdeling nog, want toen in 1928 door de landelijke vereniging in Breda een Pinkstercongres werd gehouden, waren daar ook enkele leden van de Eindhovense afdeling aanwezig, nl. voorzitter B.J. Winkelman en zijn echtgenote en verder J.H. Janssens en J.J.A.S. van Alphen.
De mededeling in het jaarverslag van het hoofdbestuur over 1928, dat er dat jaar in Eindhoven nog 3 vergaderingen zijn georganiseerd en 4 excursies kan dus best juist zijn. De afdeling zou toen nog 58 leden hebben geteld. In het verslag - dat in de loop van 1929 werd uitgebracht voegde het bestuur daar echter zonder nadere toelichting aan toe, dat de afdeling was opgeheven. Onduidelijk is of dat nog in 1928 is gebeurd of pas in het volgende jaar. Het laatste lijkt het meest waarschijnlijk, want in augustus 1929 werd A.W. ten Raa door het hoofdbestuur met inachtneming van artikel 12 van het huishoudelijk reglement benoemd tot 'algemeenen vertegenwoordiger', vermoedelijk plaatselijk contactman.
Over de reden van de plotselinge opheffing tasten we in het duister. Aan een te gering aantal leden lijkt het niet te hebben gelegen. Peusens was intussen in november 1926 naar Doetinchem is verhuisd. We kunnen ons afvragen of de afdeling ook zou zijn verdwenen, als hij in Eindhoven was blijven wonen.

De verzamelingen van Smelt en Piet
Zoals we zagen was J. Smelt vice-voorzitter van de afdeling. Hij was een enthousiast natuurliefhebber, die zich met name bezig hield met mossen en met vlinders. Zijn mossenherbarium bestaat nog steeds en is nu in het bezit van een tweetal mossendeskundigen. Een van die deskundigen is H. van Melick. Hij legde uit, dat de mossencollectie erg waardevol is, omdat ze een beeld geeft van de veranderingen en dan met name van de achteruitgang van de mossenflora. Weliswaar worden ook nu nog veel soorten gevonden die Smelt ook heeft verzameld, maar de grootte en vitaliteit van de planten verschilt aanzienlijk, evenals de frequentie waarmee de mossen voorkomen.
Enkele soorten zijn inmiddels in de omgeving van Eindhoven vermoedelijk uitgestorven en één soort zelfs in Nederland. Het gaat hierbij vooral om soorten van voedselarme milieus, die in heel Nederland uiterst zeldzaam zijn geworden. Aangenomen mag worden, dat de collectie van Smelt op den duur terecht zal komen in het Rijksherbarium in Leiden. Piet liet zijn herbarium na aan het Rijksherbarium. Maar gezien de bekendheid die Piet genoot, viel zijn collectie de kenners eigenlijk wat tegen.

Excursieverslagen
Behalve de collecties van Smelt en Piet liet de afdeling ook een aantal verslagen van excursies na. Ze zijn te vinden in de twee Eindhovense kranten en in het blad Natura. J. Spronk, een van de zeer actieve leden van de Eindhovense afdeling van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, heeft de verslagen uit Natura over excursies naar Eckart, Gennep en Leende eens voor ons bekeken.
In de verslagen staan niet alle gevonden planten opgesomd, maar alleen de opvallende exemplaren. Spronk wist me te vertellen, dat daarvan inmiddels vier planten in onze omgeving zijn uitgestorven, terwijl enkele andere zeldzamer zijn geworden dan dikwijls wordt aangenomen. Enkele zeldzame planten van destijds komen daarentegen tegenwoordig vrij algemeen voor.

Een nieuw begin
Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond onder enkele jongeren opnieuw de wens om een Eindhovense afdeling op te richten. Deze jongeren waren voor een belangrijk deel werkzaam op het Natuurkundig Laboratorium en onder hen bevonden zich een aantal oud-leden van de Jeugdbond. Vooruitlopend op de uitvoering van hun plan maakten zij in die oorlogstijd zelfs al enkele excursies. Maar pas anderhalf jaar later kon aan de afdeling een concrete vorm worden gegeven. In afwachting van de bevrijding van de rest van het land werd in januari 1945 een voorlopig bestuur gekozen. Kort daarna horen we al over de werkgroepen 'Vogels' en 'Planten', terwijl er plannen waren om bij voldoende belangstelling nieuwe werkgroepen op te richten voor bijvoorbeeld paddenstoelen, hydrobiologie en landschapskunde.

Conclusie
Ofschoon er al eerder in Eindhoven werd gebotaniseerd, werd hier pas in 1924 een afdeling van de N.N.V. opgericht. Dat was betrekkelijk laat. Immers, de landelijke vereniging dateerde van 1901 en elders in Noord-Brabant waren andere afdelingen de Eindhovense voorgegaan. De indruk bestaat, dat dat leden van de Eindhovense afdeling voor een opmerkelijk deel werkzaam zijn geweest bij Philips. Ofschoon de afdeling behoorlijk groeide, zeer actieve leden telde en ook als afdeling zeer actief was, werd ze na enkele jaren toch weer ontbonden. De reden daarvan is niet duidelijk. Dat er onderlinge onenigheid is ontstaan, kunnen we alleen maar vermoeden. Individuele leden zoals Piet bleven echter actief.
Pas in de jaren veertig werd opnieuw een afdeling opgericht. En weer waren de eerste leden voor een belangrijk deel werkzaam bij de N.V. Philips en wel met name op het Natuurkundig Laboratorium. Of in de jaren twintig met het verdwijnen van de Eindhovense afdeling ook de Nederlandse Jeugdbond is verdwenen, is nog onbekend.

Bronnen
- Diverse Eindhovense kranten.
- Het blad Natura van de K.N.N.V.
- Assistentie van mevrouw E.J. Coops-Booij in Utrecht en de heren L. Boeren in Aalst, J. Daams in Kortenhoef (een oud-lid van de Eindhovense afdeling van de K.N.N.V. en ook van de Heemkundige Studiekring Kempenland), H. van Melick in Valkenswaard, C. Smelt en J. Spronk in Eindhoven, W. Vergouw in Loosdrecht en W. Westmijze in Leenderstrijp.

J. Spoorenberg
in:’t Gruun Buukske 1990, 19