Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Kegelen bij het Haagsch Koffiehuis aan de Markt

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Kegelen bij Piet Feyen van Het Haagsch Koffiehuis aan de Markt

Vermoedelijk zijn de banen bij Dickmans omstreeks 1911 opgebroken, want in 1912 bouwde Piet Feyen, de eigenaar van het Haagsch Koffiehuis op de Markt, achter zijn pand een nieuw kegelhuis met twee banen. Al spoedig zou deze gelegenheid in gebruik worden genomen door de vereniging Holland.
Het kegelhuis van Feijen wordt op zijn beurt voor het laatst genoemd in 1918. Het lijkt er op, dat het is afgebroken nadat twee banen waren aangelegd in een nieuw kegelhuis achter het pand van Sociëteit Concordia aan de Markt. Vereniging Holland verhuisde toen echter naar de baan van Sociëteit Apollo's Lust.

Bronnen:
-Kranten waren een belangrijke bron voor het schrijven van dit stukje lokale geschiedenis. Helaas laat de pers het echter in de naoorlogse periode wat afweten als het gaat om minder beoefende sporten zoals kegelen; als de Bond haar archief niet goed bijhoudt, zal het in de toekomst wel eens erg moeilijk kunnen worden om terug te blikken.
-Behalve in de kranten vond ik interessante informatie in het archief van Onder Ons. Toen deze club in de jaren dertig insliep, was P. Vermeeren er jarenlang secretaris van geweest. Zijn zoon K. Vermeeren heeft het secretariaatsarchief in 1981 aan het gemeentelijk archief geschonken.
-Voor de algemene informatie maakte ik gebruik van het Handboek voor de Kegelsport door J. Laarman (Brummen z.j.).
-Het artikel Volksgebruiken en Gewoonten door P.N. Panken in het tijdschrift Volksleven.
-De bijdrage van L. de Wolf in de Sport-Encyclopedie.
-Informatie van kegelaarsters en kegelaars uit Eindhoven e.o. Allereerst de leden van Vol Moed, die een kegelavond opofferden om over het verleden te kunnen praten, en verder aan de heer en mevrouw J.A. Derkx en de heren F.L.J. Gosen, H.A. Janssen, P.J. Kusters, en W.M.J. Kuijpers.

J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1990,86