Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Waaggebouw: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
 
(25 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Waaggebouw in gebruik als bankgebouw.jpg|300px|thumb|left|Het waaggebouw op de hoek van de Markt en Marktstraat. Op de achtergrond de glazen hoektoren van het V&D-gebouw]]
[[Bestand:Waaggebouw in gebruik als bankgebouw.jpg|500px|thumb|right|Het waaggebouw op de hoek van de Markt en Marktstraat. Op de achtergrond de glazen hoektoren van het V&D-gebouw]]
Het Eindhovense waaggebouw was eigendom van de gemeente en stond aan de Markt, op de hoek met de Marktstraat. Het had een poort aan de Marktzijde, verder een poort die uitkwam aan de Botermarkt (?Marktstraat??) en een poort die uitkwam bij het pleintje van het waaghuis.
De stads(boter)waag (met twee kleine schalen) hing in 1728 "op de Cavel op de Markt omtrent de lindeboom" boven een tafeltje. De grote waag heeft o.a. gehangen in de huizen genaamd "[[Het Verken]]" en "[[De Swaen]]".


In 1829 werd de bestaande Stadswaag aan de Markt vergroot en verhoogd. De Latijnse School (tot 1878) en de Tekenschool werden toen ook in dit gebouw ondergebracht. Het gepleisterde pand met drie bouwlagen en een tentdak is gebouwd in neo-classicistische stijl en is op oude ansichtkaarten met zijn vele boogvensters duidelijk herkenbaar op de hoek van de Markt en de Marktstraat.
Omdat de verbouwing van het pand was gereedgekomen, onthulde burgemeester dr. G.W.B. Borrie op 6 oktober 1980 een gedenkplaat in het gebouw van de Bondsspaarbank op de hoek van de Markt. De Eindhovense Markt was daarmee een juweel rijker, of beter gezegd twee, want naast het pand van architect J. Stuyt staat nog een klein gebouw, dat is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School en dat was ook in het verbouwingsplan opgenomen.


Het pand heeft tot 1912 als waaggebouw gefunctioneerd. In dat jaar werd het afgebroken. De Amsterdamsche Bank liet hier toen een nieuw bankzetten. Het is gebouwd in de stijl van de neo-renaissance. Aan de Marktstraat is het 3 verdiepingen hoog, de Marktzijde heeft 2 verdiepingen. Het dak van beide bouwdelen is gebouwd in T-vorm gebouwd en belegd met leien.
De geschiedenis van de plaats waar de Bondsspaarbank staat begint ruim 400 jaar geleden. Op 28 maart 1510 droegen drie zoons van Wylm Gevertssoen van Dorren aan hun broer Peter hun rechten over in een huis, dat op de hoek van de Markt en de Marktstraat stond. In het schepenregister staat bij deze acte aangetekend, dat ze "uuytgemaekt" is, maar uit een andere acte blijkt, dat Peter het huis dat jaar toch nog in eigendom verkreeg. In 1539 werd het verkocht aan Peter van Hugten. De Markt was in die jaren nog geen keurig rechthoekig plein en het huis lag dan ook niet precies op de tegenwoordige hoek Markt-Marktstraat, maar stak een eind vooruit de Markt op.
[[Bestand:PL 10 waag.jpg|150px|thumb|left|Het nieuwe waaggebouw aan de Paradijslaan]]


Op 2 januari 1554 brak in Eindhoven een brand uit, die een groot deel van de stad in as legde. Willem van Oranje vaardigde hierop een ordonnantie uit om de wederopbouw te regelen en te stimuleren. Hij haakte daarbij in op een plan, dat in de stad bestond om het marktplein te vergroten. We lezen in zijn bevelschrift: ''"dat om 't selve te vermeerderen ende in beetere commoditeyt te stellen tot gerieve van de gemeente ende decoratie van de voorsegde stede men daertoe alsulcke quantiteyt ende grootte van erven afmeeten, nemen ende employeren sal, beginnende tusschen d'erfenisse van achter aen de Swaen ende Frans de cuyper Franszoon erven, ende van daer streckende op den oven van den Wildeman ende van daer voirts tot achter aen 't erve van Gerart Sass, als alreede bij bepalinghe (zoe wij verstaen) geadviseert ende geraempt is geweest, dat men daertoe van denselven erven employeren soude".''<br />
Voor ons is belangrijk, dat de rooilijn dus bij het pand de Swaen kwam te liggen, dat met de voorzijde op de hoek Rechtestraat-Marktstraat lag en met de achterkant aan resten van het afgebrande huis van Francis van Hugten grensde. Van Hugtens grond werd dus bij de Markt getrokken; de eigenaar werd met twee andere lappen door de stad schadeloos gesteld.


Vermoedelijk was een deel van het huis [[De Swaen, de Grote Waag|de Swaen]] omstreeks 1570 al als waag in gebruik. Peter Thomas was in die tijd althans zowel eigenaar van de Swaen als van de Waghe en Goyaert Celens had beide van hem gehuurd. In berichten uit 1573 en 1594 wordt de Swaen een openbare herberg genoemd, wat niet uitsluit, dat een deel van het pand nog steeds als waag in gebruik was.


Inmiddels was de Tachtigjarige Oorlog uitgebroken, waarvan de jaren van 1578 tot 1586 voor Eindhoven catastrofaal waren. Na afloop van de vijandelijkheden zouden er nog veertig van de vierhonderd en vijftig huizen overeind hebben gestaan. Natuurlijk had de strijd zijn invloed op de handel en nijverheid en het behoeft ons dan ook niet te verbazen, dat de exploitatie van de waag al spoedig niet meer rendabel was. Toen de leegstaande Swaen in 1597 werd gevisiteerd (d.w.z. geïnspecteerd), omdat Cornelis in den Bogaard er wilde gaan wonen, bleek in het voorhuis een waagboom zonder "tong of schaam" te hangen en lagen er zes ijzeren gewichtsstenen.


'''Geschiedenis van het waagrecht<br />'''
Het waagrecht was het recht om te mogen wegen. In 1340 was dit recht voor een deel in handen van de hertog van Brabant en voor een ander deel in bezit van de heren van Granendonk en Eindhoven. Nadien schijnt ook het hertogelijke deel in handen van de heer te zijn gekomen. De heer exploiteerde zijn bezit niet zelf, maar had het tegen betaling van een jaarlijkse erfcijns uitgegeven, d.w.z. had tegen betaling van een vast bedrag per jaar afstand gedaan van zijn recht. Toen de waag tijdens de Tachtigjarige Oorlog gesloten was, bestond er vermoedelijk geen officiële gelegenheid meer om te wegen. Waarschijnlijk heeft het stadsbestuur toen besloten om in dit gemis te voorzien door middel van een stadswaag. Die stadswaag bestond uit twee kleine balansen, die op de Markt in de buurt van de grote lindeboom boven een tafeltje hingen.
Toen na de Vrede van Munster de handel en nijverheid weer begonnen te ontluiken, kocht Joost van Berenbroeck mét het waagrecht het huis en achterhuis "de Waege, daer uit is hangende de Swaen". Hij besloot echter om niet in het waag- huis te gaan wegen en hing zijn waag aanvankelijk op aan de schutsboom van het St.Catharinagilde op de Markt, in de buurt van de stads- waag. Enkele maanden later, in november 1653, was zijn waag opgehangen "achter ofte omtrent de stallinge van Joost Bartels van Berenbroeck".<br />
De pachter van de stadswaag zag het gebruik van de waag van Van Berenbroeck als een inbreuk op zijn rechten en eiste ook weegloon van de boter die door Van Berenbroeck werd gewogen. Van Be- renbroeck protesteerde hiertegen, maar de zaak lag niet zo eenvoudig als hij wellicht had gedacht, want een meer dan dertig jaar lang gebruik van de stadswaag had de stad een titel van bezit van het waagrecht opgeleverd. Toen Van Berenbroeck dat besefte, besloot hij zijn waagrecht aan de Prins van Oranje te verkopen en het daarna weer van hem te pachten. Het gevolg waren jarenlange procedures tussen de Prins en de stad. In 1667 bepaalde de Raad van Brabant tenslotte, dat de stad partijen boter tot 60 pond mocht wegen en de pachter van de Prins partijen die zwaarder wogen dan 25 pond. Ook na dit vonnis bleven er echter onenigheden rijzen tussen de twee pachters. Hieraan kwam pas een" einde toen de stad in 1729 met de Prins overeenkwam, dat de stad het heerlijk waagrecht voortaan zou pachten voor een som van ƒ 90,- per jaar.<br />


'''Het waaggebouw'''<br />
En dan nemen we nu de draad van ons verhaal weer op. De stad pachtte voor het genoemde bedrag nl. niet alleen het waagrecht, maar ook het waaggebouw. We weten niet hoe oud dit gebouw in 1729 was. In 1670 bestond er in elk geval nog geen waaggebouw, want de stad verzette zich toen heftig tegen het plan van de rentmeester van de Prins om op een druk punt op de Markt een waaghuis op te richten. Ook in 1694 zou er nog geen geweest zijn. In 1729 blijkt het echter in goede staat te zijn; het was korte tijd ervoor opgeschilderd en voorzien van een nieuwe goot op de muur die aan de stal van Van Berenbroeck grensde.


Ter vervanging van het waaggebouw aan de Markt werd een bestaand pand aan de Paradijlaan in 1907 door architect Kooken vergroot en voorzien van een neorenaissancegevel met trapgevel. Sierankers geven het bouwjaar weer.
Het waaghuis had drie poorten: één kwam uit op de Markt, de tweede op de oude botermarkt (nu Marktstraat) en de laatste gaf toegang tot het pleintje van het waaghuis, blijkbaar een binnenplaatsje. Uit het bovenstaande blijkt ten overvloede, dat de Swaen en de waag twee verschillende, aan elkaar grenzende panden waren. Na 1729 valt een lange tijd niets bijzonders te melden. De stad huurde het waaggebouw en verpachtte die daarna jaarlijks aan de meest biedende. In 1816 gebeurde er echter iets belangrijks.  
In de periode van 1948 tot 1954 was de administratie van de gemeentelijke brandweer in dit pand was gevestigd, waarna hier van 1954 tot het voorjaar 1971 museum Kempenland werd gehuisvest.


gruun buukske 1976-22 en 1979-22, 42, 62.
Na de administratief wat rommelige periode waarin Eindhoven achtereenvolgens tot de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en het Franse Keizerrijk behoorde, verzocht de hoofdadministrateur van de Domeinen te laten weten of de waag, die vroeger van de Nassause Domeinen was en die toen voor ƒ 90,- door de stad werd gehuurd, wellicht door een van de "vorige besturen" aan de stad in eigendom was afgestaan en zo ja, bij welk besluit. De burgemeester liet hierop weten, dat vroeger inderdaad jaarlijks een uitkering van ƒ 90,- aan de Domeinen werd betaald, maar dat de stad het waaggebouw niet voor dit bedrag had gehuurd; het eigendomsrecht van het waaggebouw was nooit aan de stad betwist, stelde de burgemeester. Omdat de Domeinen na deze mededeling niet meer de moeite namen om hun rechten te bewijzen, werd de stad eigenaar van het pand.
Op 14 maart 1828 besloot de gemeenteraad om het gebouw van de waag te vergroten en te verhogen. Dit wilde niet zeggen, dat het pand verbouwd werd. Meester-metselaar J. Booms, aan wie het project voor<br />
ƒ 4.588,- werd gegund, diende het oude boterhuis eerst af te breken. De stenen moest hij daarna schoonmaken, omdat die nog goed in de fundamenten van de nieuwe bouw konden worden gebruikt!
 
In 1831 kwam het nieuwe pand gereed. Op de bovenverdiepingen werden de Latijnse school en de Tekenschool gevestigd en beneden de waag en de brandspuit, terwijl daar ook een lokaal was ingericht voor de arrondissements-ijker. Tot dit laatste was pas laat besloten, in feite pas nadat bouwmeester M. Kluytmans de tekeningen voor het gebouw gereed had. Die waren daarom nog in een laat stadium veranderd. De aanpassing was blijkbaar niet zo geslaagd, want in 1830 liet de ijker aan het gemeentebestuur weten, dat het ontworpen ijklokaal niet geschikt was. Hij stelde voor om de ruimte voor de brandspuit bij het ijklokaal te trekken en het vergrote lokaal te voorzien van voldoende ramen en ook van een schouw.
 
Lang bleef de ijker niet in het gebouw gevestigd. Op 30 maart 1833 besloot de gemeenteraad om het ijklokaal en het ernaast gelegen stadsmagazijn als hoofdwacht voor de burgernachtwacht in te richten en voor de ijker elders een ruimte te huren. [[Bestand:PL 10 waag.jpg|300px|thumb|left|Het nieuwe waaggebouw aan de Paradijslaan]]<br />Na de opheffing van de burgerwacht kwam de ruimte weer vrij en in april 1846 liet de stad daarom aan de ijkmeester weten, dat hij met ingang van de volgende maand weer van het stads-ijklokaal gebruik moest maken. De man was niet erg gelukkig met dit bericht, want er waren nogal wat gebreken aan o.m. het meubilair. De verhuizing is echter toch doorgegaan, want toen het gemeentebestuur in 1859 besloot om het op te richten telegraafkantoor in het ijklokaal te vestigen, vroeg de ijkmeester om een andere ruimte. Op 15 juli van het volgende jaar werd het telegraafkantoor geopend.
 
Korte tijd later werd in het gebouw nog een kamertje ingericht voor de telegrafist, die hiervoor jaarlijks ƒ 20,- huur aan de gemeente moest gaan betalen. Toen in de zestiger jaren het oude stadhuis aan de Rechtestraat werd gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw werd een deel van het pand aan de Markt als secretarie en als raadszaal in gebruik genomen. Na de wat moeilijke beginjaren nam de telegrafische berichtgeving zo'n vlucht, dat het Rijk in 1875 besloot tot een grondige verbouwing van het telegraafkantoor. Tot 1903 bleef de telegraaf daarna in de vernieuwde ruimte gevestigd, toen verhuisde hij naar het pand de Engel op de hoek van de Demer en de Vrijstraat.
 
Intussen bestond al in 1905 het plan om het waaggebouw te verkopen.<br />
In 1906 verliet ook de tekenschool de Markt, om naar de nieuwe bouw van de ambachtsschool aan de Catharinastraat te verhuizen. Nog een jaar later verhuisde de stadswaag naar een nieuw gebouw aan de Paradijslaan. (In de periode van 1948 tot 1954 was de administratie van de gemeentelijke brandweer in dit pand was gevestigd, waarna hier van 1954 tot het voorjaar 1971 museum Kempenland, het “vogeltjesmuseum” werd gehuisvest).<br />
Een plan uit 1907 om in de oude tekenschool een MULO te vestigen werd nooit uitgevoerd. Maar het oude pand kwam nooit leeg te staan. Tijdelijk had tabakshandelaar A. van Zeeland een deel van de ruimte in gebruik, het XLIVe landweerdistrict was er in gevestigd en in 1910 liet de heer J.H. Jonkergouw er voor zijn gezin een woonruimte inrichten.<br />
In 1911 werd het pand tenslotte alsnog verkocht kwam het in handen van de Amsterdamse Bank. De bank sloopte het gebouw en verving het door een schepping van de bekende architect J. Stuyt. Op diens tekentafel had kort ervoor het plan voor een nieuw raadhuis voor Tongelre vorm gekregen. Omstreeks deze tijd ontwierp hij ook het nieuwe gebouw voor de Centrale Coöp. Boerenleenbank aan de Dommelstraat en enkele jaren later zou hij voor de jonge Villaparkparochie de St. Antoniuskerk bouwen.
De Amsterdamse Bank bleef in het gebouw gevestigd tot ze in 1927 naar de overkant van de Markt verhuisde. Op 2 januari 1928 opende de Nutsspaarbank, de voorgangster van de Bondsspaarbank, voor het eerst haar deuren.<br />
 
<br />
 
J.Spoorenberg 1980 in Heemkundige Studiekring Kempenland, 't Gruun Buukske 1980, 74-81.
 
N.B.: Momenteel is in het oude waaggebouw een vestiging van Kentucky Fried Chicken gevestigd.<br />
 
[[categorie:Zakelijk]]
[[categorie:Architectuur]]
[[categorie:Overheidsgebouwen]]
[[categorie:Marktgebouwen]]

Huidige versie van 15 aug 2015 om 09:01

Het waaggebouw op de hoek van de Markt en Marktstraat. Op de achtergrond de glazen hoektoren van het V&D-gebouw

Omdat de verbouwing van het pand was gereedgekomen, onthulde burgemeester dr. G.W.B. Borrie op 6 oktober 1980 een gedenkplaat in het gebouw van de Bondsspaarbank op de hoek van de Markt. De Eindhovense Markt was daarmee een juweel rijker, of beter gezegd twee, want naast het pand van architect J. Stuyt staat nog een klein gebouw, dat is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School en dat was ook in het verbouwingsplan opgenomen.

De geschiedenis van de plaats waar de Bondsspaarbank staat begint ruim 400 jaar geleden. Op 28 maart 1510 droegen drie zoons van Wylm Gevertssoen van Dorren aan hun broer Peter hun rechten over in een huis, dat op de hoek van de Markt en de Marktstraat stond. In het schepenregister staat bij deze acte aangetekend, dat ze "uuytgemaekt" is, maar uit een andere acte blijkt, dat Peter het huis dat jaar toch nog in eigendom verkreeg. In 1539 werd het verkocht aan Peter van Hugten. De Markt was in die jaren nog geen keurig rechthoekig plein en het huis lag dan ook niet precies op de tegenwoordige hoek Markt-Marktstraat, maar stak een eind vooruit de Markt op.

Op 2 januari 1554 brak in Eindhoven een brand uit, die een groot deel van de stad in as legde. Willem van Oranje vaardigde hierop een ordonnantie uit om de wederopbouw te regelen en te stimuleren. Hij haakte daarbij in op een plan, dat in de stad bestond om het marktplein te vergroten. We lezen in zijn bevelschrift: "dat om 't selve te vermeerderen ende in beetere commoditeyt te stellen tot gerieve van de gemeente ende decoratie van de voorsegde stede men daertoe alsulcke quantiteyt ende grootte van erven afmeeten, nemen ende employeren sal, beginnende tusschen d'erfenisse van achter aen de Swaen ende Frans de cuyper Franszoon erven, ende van daer streckende op den oven van den Wildeman ende van daer voirts tot achter aen 't erve van Gerart Sass, als alreede bij bepalinghe (zoe wij verstaen) geadviseert ende geraempt is geweest, dat men daertoe van denselven erven employeren soude".
Voor ons is belangrijk, dat de rooilijn dus bij het pand de Swaen kwam te liggen, dat met de voorzijde op de hoek Rechtestraat-Marktstraat lag en met de achterkant aan resten van het afgebrande huis van Francis van Hugten grensde. Van Hugtens grond werd dus bij de Markt getrokken; de eigenaar werd met twee andere lappen door de stad schadeloos gesteld.

Vermoedelijk was een deel van het huis de Swaen omstreeks 1570 al als waag in gebruik. Peter Thomas was in die tijd althans zowel eigenaar van de Swaen als van de Waghe en Goyaert Celens had beide van hem gehuurd. In berichten uit 1573 en 1594 wordt de Swaen een openbare herberg genoemd, wat niet uitsluit, dat een deel van het pand nog steeds als waag in gebruik was.

Inmiddels was de Tachtigjarige Oorlog uitgebroken, waarvan de jaren van 1578 tot 1586 voor Eindhoven catastrofaal waren. Na afloop van de vijandelijkheden zouden er nog veertig van de vierhonderd en vijftig huizen overeind hebben gestaan. Natuurlijk had de strijd zijn invloed op de handel en nijverheid en het behoeft ons dan ook niet te verbazen, dat de exploitatie van de waag al spoedig niet meer rendabel was. Toen de leegstaande Swaen in 1597 werd gevisiteerd (d.w.z. geïnspecteerd), omdat Cornelis in den Bogaard er wilde gaan wonen, bleek in het voorhuis een waagboom zonder "tong of schaam" te hangen en lagen er zes ijzeren gewichtsstenen.

Geschiedenis van het waagrecht
Het waagrecht was het recht om te mogen wegen. In 1340 was dit recht voor een deel in handen van de hertog van Brabant en voor een ander deel in bezit van de heren van Granendonk en Eindhoven. Nadien schijnt ook het hertogelijke deel in handen van de heer te zijn gekomen. De heer exploiteerde zijn bezit niet zelf, maar had het tegen betaling van een jaarlijkse erfcijns uitgegeven, d.w.z. had tegen betaling van een vast bedrag per jaar afstand gedaan van zijn recht. Toen de waag tijdens de Tachtigjarige Oorlog gesloten was, bestond er vermoedelijk geen officiële gelegenheid meer om te wegen. Waarschijnlijk heeft het stadsbestuur toen besloten om in dit gemis te voorzien door middel van een stadswaag. Die stadswaag bestond uit twee kleine balansen, die op de Markt in de buurt van de grote lindeboom boven een tafeltje hingen. Toen na de Vrede van Munster de handel en nijverheid weer begonnen te ontluiken, kocht Joost van Berenbroeck mét het waagrecht het huis en achterhuis "de Waege, daer uit is hangende de Swaen". Hij besloot echter om niet in het waag- huis te gaan wegen en hing zijn waag aanvankelijk op aan de schutsboom van het St.Catharinagilde op de Markt, in de buurt van de stads- waag. Enkele maanden later, in november 1653, was zijn waag opgehangen "achter ofte omtrent de stallinge van Joost Bartels van Berenbroeck".
De pachter van de stadswaag zag het gebruik van de waag van Van Berenbroeck als een inbreuk op zijn rechten en eiste ook weegloon van de boter die door Van Berenbroeck werd gewogen. Van Be- renbroeck protesteerde hiertegen, maar de zaak lag niet zo eenvoudig als hij wellicht had gedacht, want een meer dan dertig jaar lang gebruik van de stadswaag had de stad een titel van bezit van het waagrecht opgeleverd. Toen Van Berenbroeck dat besefte, besloot hij zijn waagrecht aan de Prins van Oranje te verkopen en het daarna weer van hem te pachten. Het gevolg waren jarenlange procedures tussen de Prins en de stad. In 1667 bepaalde de Raad van Brabant tenslotte, dat de stad partijen boter tot 60 pond mocht wegen en de pachter van de Prins partijen die zwaarder wogen dan 25 pond. Ook na dit vonnis bleven er echter onenigheden rijzen tussen de twee pachters. Hieraan kwam pas een" einde toen de stad in 1729 met de Prins overeenkwam, dat de stad het heerlijk waagrecht voortaan zou pachten voor een som van ƒ 90,- per jaar.

Het waaggebouw
En dan nemen we nu de draad van ons verhaal weer op. De stad pachtte voor het genoemde bedrag nl. niet alleen het waagrecht, maar ook het waaggebouw. We weten niet hoe oud dit gebouw in 1729 was. In 1670 bestond er in elk geval nog geen waaggebouw, want de stad verzette zich toen heftig tegen het plan van de rentmeester van de Prins om op een druk punt op de Markt een waaghuis op te richten. Ook in 1694 zou er nog geen geweest zijn. In 1729 blijkt het echter in goede staat te zijn; het was korte tijd ervoor opgeschilderd en voorzien van een nieuwe goot op de muur die aan de stal van Van Berenbroeck grensde.

Het waaghuis had drie poorten: één kwam uit op de Markt, de tweede op de oude botermarkt (nu Marktstraat) en de laatste gaf toegang tot het pleintje van het waaghuis, blijkbaar een binnenplaatsje. Uit het bovenstaande blijkt ten overvloede, dat de Swaen en de waag twee verschillende, aan elkaar grenzende panden waren. Na 1729 valt een lange tijd niets bijzonders te melden. De stad huurde het waaggebouw en verpachtte die daarna jaarlijks aan de meest biedende. In 1816 gebeurde er echter iets belangrijks.

Na de administratief wat rommelige periode waarin Eindhoven achtereenvolgens tot de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en het Franse Keizerrijk behoorde, verzocht de hoofdadministrateur van de Domeinen te laten weten of de waag, die vroeger van de Nassause Domeinen was en die toen voor ƒ 90,- door de stad werd gehuurd, wellicht door een van de "vorige besturen" aan de stad in eigendom was afgestaan en zo ja, bij welk besluit. De burgemeester liet hierop weten, dat vroeger inderdaad jaarlijks een uitkering van ƒ 90,- aan de Domeinen werd betaald, maar dat de stad het waaggebouw niet voor dit bedrag had gehuurd; het eigendomsrecht van het waaggebouw was nooit aan de stad betwist, stelde de burgemeester. Omdat de Domeinen na deze mededeling niet meer de moeite namen om hun rechten te bewijzen, werd de stad eigenaar van het pand. Op 14 maart 1828 besloot de gemeenteraad om het gebouw van de waag te vergroten en te verhogen. Dit wilde niet zeggen, dat het pand verbouwd werd. Meester-metselaar J. Booms, aan wie het project voor
ƒ 4.588,- werd gegund, diende het oude boterhuis eerst af te breken. De stenen moest hij daarna schoonmaken, omdat die nog goed in de fundamenten van de nieuwe bouw konden worden gebruikt!

In 1831 kwam het nieuwe pand gereed. Op de bovenverdiepingen werden de Latijnse school en de Tekenschool gevestigd en beneden de waag en de brandspuit, terwijl daar ook een lokaal was ingericht voor de arrondissements-ijker. Tot dit laatste was pas laat besloten, in feite pas nadat bouwmeester M. Kluytmans de tekeningen voor het gebouw gereed had. Die waren daarom nog in een laat stadium veranderd. De aanpassing was blijkbaar niet zo geslaagd, want in 1830 liet de ijker aan het gemeentebestuur weten, dat het ontworpen ijklokaal niet geschikt was. Hij stelde voor om de ruimte voor de brandspuit bij het ijklokaal te trekken en het vergrote lokaal te voorzien van voldoende ramen en ook van een schouw.

Lang bleef de ijker niet in het gebouw gevestigd. Op 30 maart 1833 besloot de gemeenteraad om het ijklokaal en het ernaast gelegen stadsmagazijn als hoofdwacht voor de burgernachtwacht in te richten en voor de ijker elders een ruimte te huren.

Het nieuwe waaggebouw aan de Paradijslaan


Na de opheffing van de burgerwacht kwam de ruimte weer vrij en in april 1846 liet de stad daarom aan de ijkmeester weten, dat hij met ingang van de volgende maand weer van het stads-ijklokaal gebruik moest maken. De man was niet erg gelukkig met dit bericht, want er waren nogal wat gebreken aan o.m. het meubilair. De verhuizing is echter toch doorgegaan, want toen het gemeentebestuur in 1859 besloot om het op te richten telegraafkantoor in het ijklokaal te vestigen, vroeg de ijkmeester om een andere ruimte. Op 15 juli van het volgende jaar werd het telegraafkantoor geopend.

Korte tijd later werd in het gebouw nog een kamertje ingericht voor de telegrafist, die hiervoor jaarlijks ƒ 20,- huur aan de gemeente moest gaan betalen. Toen in de zestiger jaren het oude stadhuis aan de Rechtestraat werd gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw werd een deel van het pand aan de Markt als secretarie en als raadszaal in gebruik genomen. Na de wat moeilijke beginjaren nam de telegrafische berichtgeving zo'n vlucht, dat het Rijk in 1875 besloot tot een grondige verbouwing van het telegraafkantoor. Tot 1903 bleef de telegraaf daarna in de vernieuwde ruimte gevestigd, toen verhuisde hij naar het pand de Engel op de hoek van de Demer en de Vrijstraat.

Intussen bestond al in 1905 het plan om het waaggebouw te verkopen.
In 1906 verliet ook de tekenschool de Markt, om naar de nieuwe bouw van de ambachtsschool aan de Catharinastraat te verhuizen. Nog een jaar later verhuisde de stadswaag naar een nieuw gebouw aan de Paradijslaan. (In de periode van 1948 tot 1954 was de administratie van de gemeentelijke brandweer in dit pand was gevestigd, waarna hier van 1954 tot het voorjaar 1971 museum Kempenland, het “vogeltjesmuseum” werd gehuisvest).
Een plan uit 1907 om in de oude tekenschool een MULO te vestigen werd nooit uitgevoerd. Maar het oude pand kwam nooit leeg te staan. Tijdelijk had tabakshandelaar A. van Zeeland een deel van de ruimte in gebruik, het XLIVe landweerdistrict was er in gevestigd en in 1910 liet de heer J.H. Jonkergouw er voor zijn gezin een woonruimte inrichten.
In 1911 werd het pand tenslotte alsnog verkocht kwam het in handen van de Amsterdamse Bank. De bank sloopte het gebouw en verving het door een schepping van de bekende architect J. Stuyt. Op diens tekentafel had kort ervoor het plan voor een nieuw raadhuis voor Tongelre vorm gekregen. Omstreeks deze tijd ontwierp hij ook het nieuwe gebouw voor de Centrale Coöp. Boerenleenbank aan de Dommelstraat en enkele jaren later zou hij voor de jonge Villaparkparochie de St. Antoniuskerk bouwen. De Amsterdamse Bank bleef in het gebouw gevestigd tot ze in 1927 naar de overkant van de Markt verhuisde. Op 2 januari 1928 opende de Nutsspaarbank, de voorgangster van de Bondsspaarbank, voor het eerst haar deuren.


J.Spoorenberg 1980 in Heemkundige Studiekring Kempenland, 't Gruun Buukske 1980, 74-81.

N.B.: Momenteel is in het oude waaggebouw een vestiging van Kentucky Fried Chicken gevestigd.